(alleen lezen als je je kiplekker voelt)
De influenza blues
Pijn als ik hoest
Waar is mijn zakdoek?
De influenza blues
‘Hand voor je mond’
Het dekbed over mijn hoofd
De influenza blues
Pijn als ik hoest
(alleen lezen als je je kiplekker voelt)
De influenza blues
Pijn als ik hoest
Waar is mijn zakdoek?
De influenza blues
‘Hand voor je mond’
Het dekbed over mijn hoofd
De influenza blues
Pijn als ik hoest
Ik lig in de sneeuw op mijn rug en kijk naar de wolken. Mijn hele kerstvakantie is verpest door die ruzie. Tweehonderd euro heeft hij er aan uitgegeven. Nou, dan ga ik morgen ook even knallen in de uitverkoop. Hoeveel paar schoenen kan ik eigenlijk voor dat geld kopen?
Een gelukkig en gezond 2017 ;)
Er was eens een verpleegster die naar de godin van de jacht was vernoemd. Haar vader en moeder hadden verwacht een kind te krijgen met lange blonde lokken, lange benen en een stralende lach. Ze kregen Diana, een plomp meisje met sluik haar van een onbestemde kleur. Lachen deed ze niet veel. Ze schaamde zich voor haar tanden. Gelukkig viel er niet veel te lachen in haar leven. Haar leven was saai en voorspelbaar. Ze zorgde voor zieke mensen, sopte hun bedden en veegde hun billen schoon.
Het liefste was ze zangeres geworden. Ze had een goede stem. De kapelaan zette haar vooraan in het koor. De andere meisjes konden zich dan aan haar optrekken. Alleen, haar vader vond het geen goed idee. Zingen was niets voor nette meisjes, eerder iets voor sloeries zoals Debbie van de overkant. Nee, ze kon beter een fatsoenlijk beroep kiezen waar ze een redelijk inkomen mee kon verdienen. Ze was per slot van rekening niet de knapste. Diana begreep zelf ook wel dat een echtgenoot er voor haar niet zou inzitten. Niet dat Diana daar zo’n behoefte aan had toen ze een meisje was. Het leek haar helemaal niets om met een man in één bed te liggen. Ze had de geluiden gehoord die op zondagmiddag van boven kwamen als haar vader en moeder een dutje deden. Ze moest er niet aan denken die zelf te moeten maken.
Toen ze vijftien was ging ze naar het Sint Joseph ziekenhuis voor de opleiding. Het ziekenhuis had gelukkig een eigen zangkoor. Diana werd direct ingelijfd. Nog niet zo lang geleden had het koor zelfs een CD gemaakt met liedjes uit de jaren vijftig. De cover hing ingelijst aan de muur van haar appartement in het zusterhuis. En nu was het kerstavond. Het was stil in het complex, de anderen bewoners hadden dienst of waren afgereisd naar familie. De radio speelde zacht: I am dreaming of a white Christmas. Diana neuriede zachtjes mee. Ze keek naar de envelop in haar handen. Zou ze wachten tot na de kerst of haar nu open maken en gelijk de hele beker leegdrinken?
De brief begon zoals gebruikelijk met een dankwoord voor haar deelname aan de auditie. Dit keer voor een rol in de musical over het leven van de zingende non. Het vervolg was anders: We zijn zeer onder de indruk van uw uitvoering van Dominique en nodigen u uit om nadere afspraken te maken omtrent een contract. Ze rende naar het raam, opende het wagenwijd en haalde diep adem. De koude nachtlucht deed pijn aan haar longen, maar ze zette stevig in: I am dreaming of a white Christmas. Haar zang galmde over de parkeerplaats achter de flat. Een man keek schichtig naar boven en stapte snel in zijn auto. ‘Ben je soms bang voor een sloerie?’ riep ze hem na. Wat kon het haar schelen. Ze zou nog lang en gelukkig leven.
‘Wat ben jij aan het doen?’
‘Ik weet niet waar de eischeider is. Heb jij die soms gehad?’
Carla kijkt Anton licht verwijtend aan. Ze staat temidden van een uitstalling van al het kookgerei waarmee in de loop der jaren hun kasten zijn gevuld.
‘Ik weet niet eens wat het is.’
‘Een wit bakje met een tuitje.’
‘Zegt me niets, wanneer heb je het voor het laatst gebruikt?’
‘Toen we crème brûlée aten, met Sandra en Igor. Jij hebt de afwasmachine toen uitgeruimd.’
Anton duikt tussen de spullen op zoek naar iets wits. ‘Waar heb je het eigenlijk voor nodig?’ vraagt hij na wat gerommel.
‘Voor de Pavlova morgen. Daar moeten eiwitten in.’
‘Kun je niet wat anders maken?’
Nee, het zijn wel je vader en moeder die komen. En ik heb alles al in huis.’
‘Mijn vader en moeder zijn toch niet zo moeilijk.’
‘Dat zijn ze wel: O, we hebben zo fantastisch gegeten bij je zus. Beter als in een sterrenrestaurant. Ik weet niet meer wat ik moet doen.’
‘Dat toetje van vorige week, dat was heerlijk en zag er zo feestelijk uit.’
Je bedoelt dat met die bramen.’
‘Ja, precies.’
Carla is even stil en kijkt peinzend voor zich uit. ‘Dat kan ik wel doen ja, de slagroom en het fruit heb ik al.’
‘Zeg maar wat ik moet gaan halen.’
In de loop er jaren heb ik aardig wat uit mijn ouderlijk huis meegesleept naar mijn eigen huis. Soms heb ik het bij mijn moeder los gekletst, soms kreeg ik het mee omdat ze het zelf niet meer wilde hebben. Zo ook de appeltjes. Ze staan op een houten bordje met voor elk appeltje een uitsparing. Op het bordje is een stokje bevestigd met een knopje. Hiermee kun je het geheel oppakken en op tafel zetten. Daarop hoort het ook thuis want het is een peper en zoutstel. Het derde appeltje is een potje met een deksel. Ik weet niet waar dat voor bedoeld kan zijn, niet voor mosterd want dat is vochtig. Wie het weet mag het zeggen.
Kinderen vinden de appeltjes prachtig, de rode kleur spreekt ze aan en ze passen precies in kleine handjes. De appeltjes hebben in mijn huis altijd op de vensterbank in de keuken gestaan. Als mijn neefjes, en later mijn nichtjes, op bezoek waren geweest, vond ik de appeltjes terug onder de verwarming, in de bank of tussen het speelgoed. De rode verf is een beetje afgebladderd, maar de woorden pepper en salt kun je nog steeds lezen.
Het was ooit een moederdagcadeau. Mijn vader nam ons dan mee de stad in om iets uit te zoeken. De ene keer was dat een porseleinen theekopje met een gouden randje de andere keer een bakvorm, maar deze keer werd ik verliefd op de appeltjes. Ik vind ze nog steeds prachtig. Alleen waar is dat derde appeltje voor bedoeld?
‘Waar heb je die foto gevonden?’
Mijn moeder kijkt me vragend aan. In mijn handen heb ik een foto met twee blote baby’s, een meisje met een krul boven op haar hoofd en en een jongetje dat elk moment in tranen uit kan barsten.
‘Ik was op zoek naar een foto van Peter om iets te maken voor zijn vijftigste verjaardag. Dit ben ik toch met Peter?’
Mijn moeder knikt: ’Het was voor een wedstrijd van Libelle. Jullie waren zo’n leuk stel samen. Jet en ik dachten dat we een goede kans zouden maken op een prijs. En wie weet, de hele wereld over zouden vliegen met onze mooie kindjes als fotomodellen.’
‘Dat is niet echt gelukt.’
‘Nee, die hele fotomiddag was hopeloos. De fotograaf wilde jullie persé naakt op de foto. Dat zou vertederend overkomen, maar het was er hartstikke koud. Peter plaste gelijk het decor onder.’
‘Denk je dat ik het kan maken om deze foto te gebruiken op zijn feest?’
‘Waarom niet, de foto is toch heel netjes. Je ziet helemaal niets.’
‘Nee, ik bedoel dat Peter het misschien niet leuk vindt dat iedereen hem ziet als huilerig kind.’
‘Dat ben jij hoor die daar zit te huilen. De fotograaf had net je knuffel afgepakt.’
Meedoen? Het verhaal achter de foto is een initiatief van Jacqueline van Zwieteren en Carla van Vliet.
Ik heb een nieuwe oven. Ik ben zo blij. zit een hele nieuwe keuken om heen maar de oven is wel het fijnste. Het is een echte oven, niet zo’n combimagnetron waar je net een schaaltje in kunt schuiven. Nee, zo één die groot genoeg is voor de oude braadslee van mijn moeder. Hierin maakte ze bami met spruitjes. Ik zal haar eens naar het recept vragen. Ook mijn terracotta römertopf past er in. Groente blijft hier zo lekker knapperig in.
Gelukkig werkt hij niet op gas. De oven bij ons thuis moest je met een lucifer aan steken en dat werkte niet altijd goed. De vlammetjes gingen uit maar het gas bleef stromen. Bij het openen van de deur kreeg je dan een enorme steekvlam. Ook herinner ik me een keer dat ik een pizza in de oven had gedaan en dacht: dat duurt twintig minuten precies genoeg om de hond even uit te laten. Maar die wilde niet verder mee dan de hoek van de straat. Ik kreeg hem niet in beweging. Bij thuiskomst bleek dat hij de slimste van ons twee was. De keuken stond vol rook. Er zat nog karton aan de onderkant van de pizza en dat was gaan smeulen.
Mijn eerste baksel is een plaattaart met knolselderij, witlof, peer en gorgonzola. Niet al te ingewikkeld en de combinatie van zoete peer met pittige kaas is in elk recept goed. Maar eerst de oven gebruiksklaar maken, deze keer geen zwarte rook. De plaattaart doe ik voor de zekerheid op een plaat met opstaande rand en dubbel bakpapier. De groente met kaas maakt hem erg nat. Na een half uur serveer ik mijn taart, zonder zwart geblakerde randjes.
Deze keer is het mij gelukt. Als het steeds vroeger donker wordt, wil ik een rem op de zomer zetten. Ik wil blijven genieten van buiten zijn. De zomer duurde dit jaar tot in oktober.
Toch gaat ook in mijn hoofd op een gegeven moment de knop om. Waardoor dat komt weet ik niet, maar ineens heb ik zin in warme truien, in knus binnen zitten of om in de storm te gaan wandelen.
waar in een onverbiddelijk gericht
de zomer langzaam voor het najaar zwicht,*
Herfst ruikt naar dood en verderf. Herfst geeft een pracht aan warme kleuren en heldere blauwe luchten. Herfst kan ook een dichte mist zijn waarin de wereld verstild. Je zou er dichterlijk van worden.
De wind schuift in de glazen wolken
lichtende wakken hemel open**
Kom maar op met die herfst en doe straks de winter er ook maar bij.
Zonder herfst is er geen verlangen naar de lente en de zomer.
*) Herfst van Hanny Michaelis
uit ‘Verzamelde gedichten’
Van Oorschot 2006
**) Herfst van Maria Vasalis,
uit: Parken en woestijnen
Stols 1940