Hoe kom ik hier uit? Ik voel een tinteling in mijn ledematen en het bloed stijgt naar mijn hoofd. Ik probeer rustig adem te halen en aan iets anders te denken. Ik wil niet onderuit gaan. Maar waar kan ik aan gaan denken? Aan wat ik morgen zal koken? Misschien een stampot van rode kool met chipolata worstjes? Hoe ging dat ook al weer? Ik ga een mooie rode kool uitzoeken. Die moet ik fijn snijden. Ik kan de gladde buitenkant bijna voelen. Er zijn nog genoeg aardappelen. Ik weet alleen niet meer of ze kruimig koken. Nou ja, elke aardappel krijg je wel platgestampt. Met de rode kool er door wordt het mooi lila.
De kleur van mijn masker.
Mijn masker, ineens krijg ik geen adem meer. Niet aan denken, hoe zat het ook al weer met die worstjes. Was dat nu rundvlees of varkensvlees? Ik krijg een duw tegen mijn rechterschouder. ‘Niet zo hangen’, sist Henry in mijn oor. We staan dicht tegen elkaar aangedrukt in een rij met andere oude Keltische koningen en koninginnen. Ik ben Gwendolyn en sta ingeklemd tussen Henry en Cordelia. Ik recht mijn rug en wil diep ademhalen maar zuig het masker tegen mijn gezicht. Ik ruik het gips. Hoe lang duurt dit nog?
We zijn op het punt aanbeland dat de schijnheilige Guinevere Morgaine de huid vol scheldt. Ze is er net achter gekomen dat Arthur haar bedriegt en nog wel met zijn eigen zus. Volgens Paulus hebben die oude verhalen een moderne boodschap. Maar zo’n bizarre wending durven ze zelfs in goede tijden, slechte tijden niet aan. Waarom heb ik me toch laten strikken om mee te doen aan dit toneelstuk?
Je hoeft alleen maar te staan en wijsheid uit te stralen.
Dat zei Paulus.
‘Hoe doe ik dat dan,’ vroeg ik nog.
‘Dat komt vanzelf,’ was zijn antwoord. ‘Je krijgt een masker op.’
Dat masker had me moeten alarmeren. Ik, die het liefst de deur van de WC op een kier houdt en op kantoor de trap neemt in plaats van de lift. Er komt iemand het toneel op stormen. Het is Lancelot die komt vertellen dat de Saksen dood en verderf aan het zaaien zijn in het noorden. We zijn dus nog maar net over de helft.
Denk aan Engeland. Engeland in de zomer, een heuvelachtig landschap met holle wegen en heggen, veel heggen. Ik ruik aardbeien en zie vogels vliegen boven velden met lavendel. De kleur van het masker.
Het masker, ik hou dit niet vol. Groeit er eigenlijk wel lavendel in Engeland? In de Provence, daar heb ik het wel gezien, maar in Engeland? Geen idee eigenlijk.
Ik krijg nu een hardere duw van Henry tegen mijn schouder. Hij fluistert iets.
We moeten af.
De scène is afgelopen. We schuifelen richting coulissen en daar worden we verlost van onze maskers en zware kleden. Mijn knieën trillen als ik het trapje afloop richting kleedkamers. Ik zijg neer op de eerste stoel achter de deur. Met gesloten ogen probeer ik tot mezelf te komen. Ik heb het gered. Hier trap ik nooit meer in. Even later komen Morgaine en Guinevere lachend de kleedkamer in. Als ze mij zien zitten vallen ze stil.
‘Jeetje Karien,’ zegt Morgaine, ‘wat zie je wit. Gaat het wel?’
‘Ja hoor,’ antwoord ik. ‘Ik ben alleen maar een beetje moe.’
‘Je gaat zo toch wel mee wat drinken? Paulus trakteert. Hij heeft het voor elkaar gekregen dat we het eerste weekend van maart vier voorstellingen hebben. Vind je dat niet ontzettend gaaf?’ Twee paar ogen kijken me vragend aan.
‘Ja, ontzettend.’